Beschrijving

Het voormalig Canadees paviljoen (1956-1958) is een voor Limburg en Vlaanderen vrij unieke getuige van de wereldtentoonstelling van Brussel 1958. Het was een project van Canada, in 1959-1960 heropgebouwd als lyceum in Genk.

Het paviljoen is een typisch voorbeeld van de International Style in de voetsporen van Mies van der Rohe, een rechthoekige doos met transparante vliesgevels, gevat in een stalen skelet en naar ontwerp van de Canadese architect Charles Greenberg. Aan de nieuwe bestemming tot lyceum werd boeiend vorm gegeven door de Gentse architect Ray. Roorick. Het paviljoen is een representatieve exponent van de vooruitgangsgedachte die door de expo 58 werd uitgedragen. De nieuwe bestemming maakte van het lyceum in de jaren 1960-1998 de grootste meisjesschool van Vlaanderen.

Historiek

Heden Onze-Lieve-Vrouw Lyceum, in 1958 expo-paviljoen van Canada, op de wereldtentoonstelling in Brussel, ontworpen door Charles Greenberg. Op 3 september 1956, de dag in 1944 dat Brussel deels door Canadezen werd bevrijd, vond de eerstesteenlegging (de eerste van alle deelnemende landen) van het Canadese paviljoen plaats. Bij die gelegenheid werd een speciaal uit Canada overgebrachte rode esdoorn door de Canadese ambassadeur Bannerman geplant. Op die dag las de algemene commissaris van de Belgische regering, baron Moens de Fernig, de volgende tekst voor:

“Excellentie, Mijne Heren,

Het verheugt me dat mij de gelegenheid wordt geboden, op dit terrein de werken te openen van het eerste der vijftig nationale Paleizen, die door de deelnemende landen aan de Tentoonstelling 1958 zullen worden opgericht. Wij verheugen ons over het feit dat deze plechtigheid van de eerstesteenlegging van het eerste buitenlands Paviljoen plaatsvindt op initiatief van Canada. Deze omstandigheid bewijst eens te meer het onverstoorbaar dynamisme van dat volk, waarmede wij door zulke diepe en hartelijke gevoelens van vriendschap en sympathie zijn verbonden.

Wanneer de Wereldtentoonstelling in 1958 zal geopend worden, zullen er drie en een halve eeuw verlopen zijn sedert Samuel de Champlain Nieuw-Schotland verliet en de St.-Laurentius opvoer om continentaal Canada te ontdekken. Welke lange weg heeft dit land sedertdien afgelegd, waar onmetelijke bronnen van rijkdom werden ontdekt, en waarvan de ontwikkeling steeds in stijgende lijn is gegaan, zodat het thans een eersterangsmogendheid is geworden. Nu onze Canadese vrienden hier, op deze plaats, de bouwwerken aanvatten van hun Paleis, dat ongetwijfeld een van de meest geslaagde van de Wereldstad in 1958 zal zijn, is het voor mij een genoegen, te herinneren aan het aanzienlijk aandeel dat Canada heeft gehad in de bevrijding van België tijdens de twee wereldoorlogen. Brussel werd op 3 september 1944 gedeeltelijk door Canadese troepen bevrijd. Dat zijn gebeurtenissen waarvan de herinnering ons steeds dierbaar zal zijn. Ik wens eveneens te herinneren aan de overwegende rol die Canada na de vijandelijkheden heeft gespeeld met het oog op de wederopbouw van een met puinen overdekte wereld. Aan dit land werd reeds in juni 1943 het voorzitterschap toevertrouwd van de Conferentie te Hot Springs, waar de oprichting van de UNNRA werd voorbereid. Het was weer Canada dat het voorzitterschap waarnam van de Conferentie die in 1944 te Montreal werd gehouden en waar deze organisatie, die zich op uiterst verdienstelijke wijze heeft ingespannen ten gunste van de meest beproefde volkeren, definitief werd gevestigd.

Ik wens eveneens de nadruk te leggen op de progressistische geest waarvan Canada op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek heeft blijk gegeven. De Nationale Raad voor Onderzoek, waarvan de actie haast het gehele gebied van de menselijke bedrijvigheid bestrijkt, mag voor alle naties als een model gelden. Uit het feit dat het streven van deze Raad in de jongste jaren vooral gericht is op de vreedzame toepassingen van de kernenergie, blijkt wel dat Canada steeds bezorgd is om het lot van de mens te verbeteren. Ik ben ervan overtuigd dat deze edelmoedige initiatieven dank zij de Tentoonstelling van 1958 door de gehele wereld beter zullen gekend zijn om dat zij iedereen tot voorbeeld zullen strekken.

Zo zal de Canadese deelneming niet alleen bijdragen tot het welslagen van de Tentoonstelling, maar eveneens tot haar geestelijke uitstraling en tot de praktische toepassing van ons humanistisch Thema. Tot besluit wil ik mijn vriend, de heer Glen BANNERMAN, Directeur van de “Canadian Government Commission” (Department of Trade and Commerce) gelukwensen met het dynamisme en de bevoegdheid, waarvan hij bij de uitwerking van de ontwerpen van zijn Land heeft blijk gegeven. Het is altijd een genoegen, samen te werken met mensen die hun vak goed kennen. Door de nodige schikkingen te nemen opdat zijn Paviljoen het eerste zou zijn waarvan de bouw op deze terreinen wordt aangevat, heeft de heer Bannerman niet alleen aan zijn Regering, maar ook aan zijn vrienden een nieuw bewijs van zijn energie geleverd. Canadese vrienden, ik wens U veel geluk toe bij het bouwen van uw Paviljoen dat, eerst begonnen, zeker ook het eerst zal voltooid zijn”.

De “progressistische geest” van Canada en de dankbaarheid omwille van de bevrijding van Belgische steden door Canadese troepen vallen hier op. Op 12 september 1956 werden de officiële nationale dagen van Canada gehouden. Er was een concert met Glenn Gould en muziek van onder meer Bach, Handel en Britten. Op 21 maart 1957 werd de toelating tot de bouw gegeven. De expo werd op 17 februari 1958 geopend.

Het ontwerp van Greenberg

De architectuurcriticus L.-J. Baucher is in het tijdschrift Rythme (1959) niet onverdeeld gelukkig met het gebouw. Wij citeren: “La structure du pavillon canadien est constituée par une trame tridimensionnelle modulée, réalisée en poutrelles d’acier. Certains alvéoles de cette ossature sont gardés vides, les autres sont vitrés avec des verres de couleur ou opaques. Les accès verticaux sont suspendus. Il résulte de cette conception un caractère artificiel où l’ossature joue un rôle decoratif, accusé par une polychromie maladroite. Malgré le caractère ajouré de la structure, le volume du bâtiment reste lourd; les espaces de circulation intérieure sont sans attrait”.

Veel lovender is de anonieme auteur in het tijdschrift La Maison (1958): “La démonstration canadienne est tout entière marquée de santé et de franchise. A commencer par le Pavillon, oeuvre de l’architecte Charles Greenberg, qui rend fort bien l’esprit des constructions commerciales et industrielles nouvelles de ce vaste pays. La participation couvre 10.000 m². Le bâtiment, en métal et verre, très largement ouvert, mesure 53 mètres de façade, 58 mètres de profondeur et comporte 3.000 m² de surface utilisable. Son rythme est strictement constructif. Les légers piliers d’acier de son ossature laissent le rez-de-chaussée libre ce qui donne une étonnante sensation d’espace. Dans la partie centrale deux rampes métalliques en pente douce, suspendues par des cables et ayant l’ampleur de promenoirs, s’élèvent en se croisant parmi des mobiles verticaux de formes longues, en aluminium ionisé, évoquant les nombreux métaux du sous-sol canadien. […] L’architecte utilisa la valeur dynamique de la couleur avec une simplicité qui ne manque pas de force. Les rampes intérieures d’un beau rouge contrastent avec le bleu d’azur de plusieurs panneaux pleins prolongeant la galerie. Les parois du cinéma sont jaune d’or. A l’étage les vitrages sont alternativement blanc et jaune. L’enseigne formant tour qui domine de huit mètres la construction, présente en blanc sur vert le mot Canada“.

De architect maakte gebruik van de dynamische waarde van de kleur met een eenvoud die geen kracht mist. De prachtig rode, inwendige hellingen contrasteren met het azuurblauw van meerdere volle panelen in het verlengde van de gaanderij. De wanden van de filmzaal zijn goudgeel. Op de bovenverdieping zijn de ruiten afwisselend wit en geel. De merknaam vormt een toren, domineert met acht meters het gebouw en stelt in wit op groen het woord Canada voor.

Het Paviljoen van Canada bood een speelse variant op het modulaire stalen frame. Zo werd de vierkante balkvorm ervan ingevuld met heldere en geel getinte glasvlakken. Een mooie binnen-buitenrelatie ontstond door delen op een dieper gelegen geleding in te vullen: aan kabels opgehangen passerellen en een spiraalvormige trap gaven de strak gelede ruimte de nodige beweging en dynamiek. Het paviljoen had een brede toegangsweg, omwille van het terracotta kunstwerk van Louis Archambault dat met zijn 38 m lengte gedeeltelijk buiten werd opgesteld.

De technische dienst van de expo had in de periode 1956-1960 bezwaren in verband met de capaciteit van de trappen in het paviljoen. Het gastland Canada antwoordde dat dit bij een plaatsbezoek in België al was uitgeklaard en dat de capaciteit van de trappen dus voldeed. Ook de brandwerendheid van de plankenvloeren en het plexiglas liet te wensen over.

De ambitieuze constructie van het Canadese Paviljoen had één groot euvel. De architect realiseerde zich niet dat de glazen voorgevel met zicht op het centrum van de buitenlandse paviljoenen volledig zou worden gemaskeerd door de hoge witte muur van de nabijgelegen sovjetcinemazaal. Met moeite was het langs deze kant bereikbaar en sinds de belendende zijkant onder het niveau van de voetgangersbrug lag werd het paviljoen letterlijk afgesneden van de rest.

Van expo-paviljoen naar schoolgebouw

Na de expo verhuisde het Paviljoen van Canada naar Genk om er als lyceum te worden heropgetrokken. Moeder Eduarda van de zusters van Liefde van Velm deed de aankoop in 1958, samen met het terrein aan de Collegelaan. Het Onze-Lieve-Vrouw-van Banneux Lyceum was kort daarvoor, in 1955 gesticht met een Latijn-Griekse afdeling voor meisjes en zestien leerlingen. In zijn vergadering van 8 mei 1959 leverde het schepencollege van Genk een bouwvergunning af voor het oprichten van een lyceum. In een brief van 23 juli 1959, getekend M. Thienpont, secrétaire général-adjoint, aan het Commissariat Général de la Participation Canadienne in Ottawa, wordt gemeld dat de afbraak van het paviljoen voltooid is. Toen het gebouw op 25 mei 1960 feestelijk opende (officiële inhuldiging en zegening), werd het beschouwd als één van de modernste schoolgebouwen van het gehele land. Een gedenkplaat naast de inkom van de voormalige turnzaal herinnert aan dit feit: DIT LY[C]EUM [VA]N O.[L.] VROUW V[A]N BANNEUX / WER[D] [I]NGEZEGEND DOOR / Z.H.EXC. MON[S]EIGNEUR V[A]N ZUY[L]EN / DE 25[-]5-60. Links van de plaat is een waarschijnlijk gipsen reliëf met de voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Banneux tegen de muur opgehangen.

De opdracht voor de heropbouw werd toegekend aan de Gentse architect Ray. Rooryck, die de oorspronkelijke plannen van Greenberg aanpaste in functie van de verbouwing tot school

In 1962 kwam er een nieuw internaat: “Huize Fabiola”. In 1974 wordt de KIM (Katholiek Instituut voor Meisjes) gebouwd. In 1976 is het de beurt aan de vijf aula-klassen. In 1978 wordt de naam van de school vereenvoudigd tot Onze-Lieve-Vrouw Lyceum. Op 21 november wordt de nieuwe sportzaal ingehuldigd. In 1988-1989 volgt de bouw van de Koepel. In 1997 wordt net nieuwe “Euro-internaat” officieel ingehuldigd. In 1998 wordt het lyceum gemengd, terwijl het in 2005 883 leerlingen telt.

Tot de jaren 1980 was het gebouw voorzien van de originele blauwe panelen, die echter werden vervangen door spiegelbeglazing. Bij de heropbouw werd ook afgezien van de oorspronkelijke torenconstructie, waardoor het lyceum zijn huidige L-vorm verkreeg.

Uiteraard vereiste de functiewijziging van expo-paviljoen naar schoolgebouw de nodige aanpassingen. Door de functie wordt de oorspronkelijk geconcipieerde ruimtelijkheid te niet gedaan door de visuele en fysische compartimentering. De gesloten klaswanden onderbreken het visuele aspect van het ontwerp. Deze ingrepen tasten voor een deel de doorgedreven transparantie van de gevelvlakken aan. Ter hoogte van de twee trappartijen ervaart de toeschouwer de ruimtelijkheid en transparantie van het oorspronkelijke ontwerp.

Na de aanpassing van het expo-paviljoen beschikte de school op de begane grond over een zaal voor de leraars, een leraarskleedkamer, een spreekkamer, een algemene kleedkamer, een feestzaal met podium en een turnzaal; op de eerste verdieping over een twaalftal klaslokalen, een boekerij, twee studiezalen, een directielokaal en een bureel economaat, gelegen langs twee centrale doorgangen; op de tweede verdieping over een dertiental klaslokalen, een auditorium, twee archieflokalen, een bureel en een kamer voor de leken-leraars. Links van de L-vorm kwam een speelplaats en een tuin, met op de eerste verdieping een rond de tuin lopend wandeldek.

Beschrijving

Exterieur

Het is een opvallend pand opgetrokken in zogenaamde “expostijl” en met typerend materiaalgebruik: stalen draagstructuur, vloerplaten en glazen buitenwanden. Het gebouw is opgevat als twee in elkaar grijpende vleugels in L-vorm, bestaande uit drie bouwlagen. De bedaking is vlak. Het in elkaar grijpen van de twee transparante volumes resulteert in een boeiende gevelcompositie waar een subtiel spel van lijnen en vlakken wordt gespeeld. De voorgevel ontplooit zich breed uit langsheen de baan: rechts een statige vleugel met klaslokalen, links een tuin, en op de eerste verdieping een wandeldek, als hangend terras, op de achtergrond de dwarsvleugel

Interieur

Merkwaardig is de aan stalen kabels opgehangen spiraalvormige trap, de op dezelfde manier opgehangen bordestrap en de feestzaal met de originele decoratie, podium en vloeren. De feestzaal biedt plaats voor 800 personen, beschikt over een toneelpodum met 9,5 m opening en is uitgerust met de meest moderne apparaten voor verlichting en geluidsversterking. Zelfs het rolsysteem voor de loodzware gordijnen is er nog steeds. Groene gordijnen die zorgen immers voor de afscherming van de grote venstervlakken die drie vierden van de zaal afsluiten. Verlichte wereldtentoonstellingssterren geven aan het geheel een sprookjesachtig uitzicht

Deze gestileerde ster met vijf armen was het officiële symbool van de Expo 58 en werd ontworpen door Lucien De Roeck. De vijf armen hebben een dubbele betekenis, omdat ze tegelijkertijd de vijf continenten uitbeelden en de vijftigste verjaardag van de donatie van Congo aan België. Op het gelijkvloers bevinden zich nu verder nog een directielokaal, een secretariaat, ter hoogte van de spiraalvormige trap, en voorts een bibliotheek. Een kelder in de dwarsvleugel omvat een refter, een keuken en een werkplaats. Op de eerste en tweede verdieping flankeren de klaslokalen en burelen 8 m brede centrale gangen met linoleum. Horizontale vensterregisters zorgen voor doorkijk tussen gangen en lokalen. Alle klassen hebben verschillend ameublement, latere vloerbekleding (tapis plein) en gordijnen. Brede wentelende vensters geven uit op het groen en de lucht. De klassen van de eerste verdieping geven met brede vleugeldeuren uit op het wandeldek. Op dit ruim terras brengen de leerlingen hun vrije tijd door tijdens de korte pauzen. In de zomer kan zelfs les gegeven worden in openlucht. Dit wandeldek in rood beton wordt boven de tweede verdieping overdekt met gele plastiek en wordt eveneens afgeschermd tegen wind en regen door glazen zijpanelen in rode, groene, gele en blauwe kleuren.

Bron: tekst overgenomen van Inventaris Onroerend Erfgoed